-
1 personal
adj. persoonlijk; prive--------n. locale informatie; persoonlijke informatie (in de krant)[ pə:snəl]1 persoonlijk ⇒ individueel, particulier♦voorbeelden:personal belongings • persoonlijke bezittingenpersonal computer • p.c.personal organizer • dikke zakagenda voor yuppies, met ruimte voor rekenmachientje en creditcardspersonal tax • personele belastingpersonal touch • persoonlijk cachet2 personal remarks • persoonlijke/beledigende opmerkingenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 persoonlijk ⇒ uit eigen naam, zelf2 fysiek ⇒ lichamelijk, uiterlijk♦voorbeelden: -
2 Note
Note〈v.; Note, Noten〉3 cijfer, beoordeling6 〈 figuurlijk〉cachet, tint(je)♦voorbeelden:2 nach Noten, ohne Noten singen, spielen • van het blad, zonder noten zingen, speleneine gute Note in Englisch • een hoog cijfer voor Engels6 jemandem, einer Sache eine persönliche Note geben, verleihen • iemand, een zaak een persoonlijk cachet geven -
3 personal touch
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский